Werknemer blijft in dienst; toch transitievergoeding

Als de arbeidsovereenkomst van een werknemer door toedoen van de werkgever eindigt heeft de werknemer recht op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst de minste 24 maanden heeft bestaan. De arbeidsovereenkomst kan door toedoen van de werkgever eindigen als de werkgever de kantonrechter vraagt de arbeidsovereenkomst te ontbinden of als sprake is van een dringende reden en daarmee van ontslag op staande voet. Inmiddels is uit rechtspraak duidelijk geworden dat een werknemer onder omstandigheden ook recht kan hebben op een transitievergoeding als hij op staande voet is ontslagen.

De werknemer kan tegen de beslissing van de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden of de beslissing om het ontslag op staande voet in stand te laten in beroep gaan bij het gerechtshof.

Als het gerechtshof vindt dat de werknemer gelijk heeft en de kantonrechter ten onrechte het ontslag in stand heeft gelaten zal het gerechtshof de arbeidsovereenkomst herstellen. De situatie die dan ontstaat is dat de arbeidsovereenkomst in eerste instantie door ontslag op staande voet of door de kantonrechter is beëindigd waardoor de werknemer recht kon hebben op een transitievergoeding.

Als vervolgens het gerechtshof de arbeidsovereenkomst hersteld, en dit kan zelfs met terugwerkende kracht naar het moment waarop de eerste arbeidsovereenkomst ophield te bestaan, dan is toch geen sprake van dezelfde arbeidsovereenkomst maar van een nieuwe arbeidsovereenkomst.

Om die reden is nu door de Hoge Raad besloten dat de transitievergoeding waar de werknemer recht op had omdat zijn baan ophield te bestaan toch verschuldigd blijft ondanks het feit dat de arbeidsovereenkomst is hersteld.

ECLI ECLI:NL:HR:2019:80