Bij een echtscheiding komt vaak veel kijken. Zo moeten er mogelijk afspraken worden gemaakt over de kinderen, de gezamenlijke spullen en de echtelijke woning. Ook kan één van de partijen recht hebben op partneralimentatie.

Of één van de partijen recht heeft op partneralimentatie, wordt bepaald aan de hand van een berekening van de behoefte (datgene wat iemand nodig heeft) en draagkracht (datgene wat de ander kan betalen). Maar het bestaan van het recht op partneralimentatie op basis van deze berekening neemt de mogelijkheid niet weg dat het daadwerkelijk verschaffen van een bijdrage in het levensonderhoud van de andere partij in redelijkheid niet kan worden gevergd. Deze situatie deed zich voor in een recente uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant en had te maken met wangedrag van de alimentatiegerechtigde partij.

Op 15 juli 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBROT:2022:3432) uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure. Partijen waren het niet eens over het te betalen bedrag aan partneralimentatie. De feiten waren als volgt.

Partijen waren met elkaar getrouwd. Ik geef hen twee fictieve namen, Petra en Rosa. In 2021 zijn zij uit elkaar gegaan. Als tijdelijke regeling gedurende de echtscheidingsprocedure diende Petra aan Rosa een partneralimentatie van € 1.630,- per maand te voldoen. Dit wordt ook wel een voorlopige voorziening genoemd. Dit bedrag zou later, in de echtscheidingsprocedure, definitief worden vastgesteld.

Petra en Rosa waren het niet eens over het bedrag dat Rosa zelf zou kunnen verdienen. Dit is haar verdiencapaciteit. Rosa had verzwegen dat zij sinds augustus 2021 niet slechts voor 50% maar voor maar liefst 80% werkzaam was. In mei 2022 worden twee salarisspecificaties over de maanden februari en april 2022 verstrekt, evenals een jaaropgave over 2021. Uit deze informatie blijkt dat Rosa in ieder geval al vanaf begin 2022 voor 80% werkzaam was. Daarnaast bleek uit de jaaropgave over 2021 dat het inkomen over dat jaar dusdanig hoger was dan het inkomen over het jaar ervoor. Dit wekte het vermoeden dat Rosa al in 2021 meer was gaan werken.

Petra verzocht meermaals om informatie over het jaar 2021. De ochtend voor de zitting wordt de informatie door Rosa verstrekt. Hieruit blijkt dat Rosa inderdaad reeds sinds augustus 2021 voor 80% werkte. Door het verzwijgen van deze informatie is de rechtbank uitgegaan van onjuiste informatie bij het berekenen van de voorlopige partneralimentatie. De behoefte van Rosa (en daarmee de partneralimentatie in zijn geheel) viel hierdoor veel hoger uit dan deze in werkelijkheid was.

De rechtbank is van oordeel dat Rosa door deze handelswijze in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv. Dit artikel verplicht procespartijen om de voor de beslissing van een rechter van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De rechtbank rekent het Rosa zwaar aan dat zij, ondanks herhaalde verzoeken van Petra, pas op het laatste moment openheid van zaken heeft gegeven over haar inkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Rosa zich in dusdanige mate schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, dat van Petra in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij bijdraagt aan de kosten van het levensonderhoud van Rosa. Het verzoek om partneralimentatie wordt dan ook afgewezen.

Uit deze uitspraak blijkt duidelijk dat het voor partijen van groot belang is om alle relevante (financiële) stukken tijdig te overleggen aan de rechtbank. Mocht één van de partijen dit nalaten, dan kan dit – in ieder geval naar het oordeel van de Rechtbank Oost-Brabant – tot gevolg hebben dat sprake is van wangedrag, zodat in redelijkheid niet meer van de andere partij kan worden gevergd dat deze bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de verzwijgende partij.

Heeft u vragen over partneralimentatie of over een echtscheiding? Dan kunt u altijd contact met ons opnemen via info@kom-advocaten.nl of via het telefoonnummer 071 361 5878. Wij helpen u graag verder.